Als ik zeg dat de afgelopen jaren getikt zijn geweest, is dat een understatement. Op alle vlakken in mijn leven waren grote veranderingen. Het begon met het stranden van mijn wetenschappelijke carrière. Daarna was er een domino-effect, hoewel niet altijd causaal. Ik publiceerde een boek, mijn lange relatie liep stuk, ik ben twee keer van woonplaats gewisseld en twee keer een nieuwe baan gestart, mijn familie breidde uit en werd kleiner tegelijk. Er was dood, ziekte, geboorte, feest, verdriet. Alles stond op zijn kop. Wat doe je in zo’n periode? In mijn geval: gewoon doorduwen. Elke dag is een nieuwe dag, we gaan (min of meer) vrolijk vooruit.
Alleen, zo vrolijk was het natuurlijk niet echt. Ik vergeet nogal eens dat het tijd kost om te herstellen van veranderingen, om een nieuw ritme te vinden. En elke keer in deze periode dat ik dacht, ‘Nu is het rustig, nu kunnen we weer gaan opbouwen’, veranderde er alweer wat of er gebeurde er iets naars.
Grootse plannen vallen in duigen
Een jaar geleden dacht ik: ik ga een rustige periode maken. Ik halveer mijn werkweek en start een nieuw project, mijn Year of Happy Chaos. Dat project had ik bedacht om mezelf opnieuw te ijken. Om te beslissen wat ik wilde om een tevreden leven te leiden ondanks (of dankzij) mijn ADD-ige hoofd. Dat jaar stierf een voortijdige dood. Deels omdat ik mijn werk niet in twee dagen gedaan kreeg, deels omdat ik na een paar maanden niet meer wist wat ik wilde en alleen nog ging Netflixen. Het Year of Happy Chaos had de antwoorden moeten brengen. Toen die voor mijn gevoel niet kwamen, wist ik het niet meer. Ik had geen energie om grotere dingen te doen die ik had gehoopt te willen doen, zoals met mijn breimachine aan het werk gaan. Ik had zelfs nauwelijks energie om te lezen. Ik was te moe. Het was nog te vroeg, ondanks mijn hoop dat ik een doorstart aan het maken was.
Toch leverde mijn semi-sabbatical veel meer op dan ik dacht toen ik de stekker eruit trok. De inrichting van mijn huis raakte af. Ik probeerde autokamperen uit. Ik kwam erachter dat ik nog steeds graag weekendjes weg doe in eigen land, in huisjes met simpele voorzieningen. Dat dat micro-reizen bij mij hoort. Dat ik niet zo hetero ben als ik mezelf jarenlang wijs gemaakt heb. En tot slot, dat ik niet gelukkig word van vier dagen werken. Het lukte me niet om terug naar vier dagen te willen. Toen zei een vriendin: “Dan probeer je toch of drie werkt?” En gelukkig gaat dat prima, ook financieel.
Tevredenheid als doel?
Dus dat is het dan? Ik leef mijn leven prettig, samen met mijn kind, ik ga af en toe weg (soms met, soms zonder kindlief) en dan ben ik tevreden. Helaas. Ik zou graag willen dat ik zo iemand was. Ik vraag me nog steeds voortdurend af of ik mijn leven leef zoals ik het zou moeten leven. Nu ik vrij ben van alles waar ik ooit van dacht dat ik het nodig had om gelukkig te worden (een partner, een koophuis, een lineaire carrière), en alleen nog heb wat echt belangrijk is (met mijn kind voorop), wil ik terug naar de tekentafel. Het voelt niet fijn om niet iets te betekenen, geen groter doel te hebben in mijn leven. Het is nodig om meer te doen dan alleen leven. Dat is wat ik uit mijn wetenschappelijke werk haalde, het streven naar de volgende stap – een promotieplaats vinden, een postdoc, een baan als onderzoeker. Daar kwam nog bovenop het idee dat ik een idealistisch doel aan het dienen was met mijn onderzoek naar vooroordelen in literaire oordelen.
Als ik religieus was, dan was het misschien gemakkelijker. Ik ben alleen niet gelovig, ik ben meer een existentialist. Het leven is namelijk inherent zinloos in mijn ogen. We zijn gewoon zoogdieren die als soort op zoek zijn naar de beste manier van overleven. Alleen hebben we het geluk (of de pech, net hoe je ernaar kijkt) dat we in staat zijn tot een hoge mate van zelfreflectie. Dat lijkt cynisch, tot je je realiseert dat existentialisten daarnaast geloven dat je zelf een doel aan je leven kunt geven. Je kunt het leven tot iets zinvols maken, maar dat moet je dan dus wél eigenhandig voor elkaar krijgen.
Van wetenschap naar…
Naar die zin ben ik sinds het einde van mijn tijd in de wetenschap op zoek. Dat klinkt nogal puberaal, maar tot dan toe had ik dat probleem nog nooit gehad. Ik had altijd een doel gehad. School afmaken, studeren, mijn eerste baan vinden, voor een goed doel werken, trouwen, weer studeren, promoveren, een kind krijgen, een postdoc vinden, een boek publiceren. Dat lukte allemaal, tot mijn grote geluk en verbazing.
Toen voor het eerst een einddoel mislukte, nl. een vaste baan bij het instituut waar ik werkte, viel alles om. Ik had een publicatie-gat, zoals ze dat zo mooi noemen, door postnatale problemen. En als er één werkomgeving was waar het slecht lukte om inclusiviteit te bewerkstelligen, was dat ironisch genoeg de wetenschap. (Ik weet niet hoe het nu is, maar een jaartje of vijf terug was het dramatisch slecht.) Dus dat was het einde. Als de wetenschap wegvalt, betekent dat dat je helemaal opnieuw moet beginnen. Dat is eng. Ik zie het niet alleen bij mezelf, maar net zo goed bij (oud-)collega’s. Het voelt alsof er niks anders is, niks anders kan bestaan. Ik heb er veel moeite mee gehad. En het heeft lang geduurd voordat ik het los kon laten. Maar ik ben zo ver. Er is meer dan genoeg buiten die bubbel.
Een nieuwe carrière
Toen ik besloten had dat ik niet meer ging proberen om in de wetenschap te blijven, moest er iets anders in de plaats komen. Zonder geld kom je immers niet ver, dus ging ik op zoek naar een andere baan, hopende dat dat mijn nieuwe doel zou zijn. Via een oud-collega stuitte ik op het vak technisch schrijver en daar bleek ik geknipt voor. Handleidingen schrijven bevalt me op veel vlakken een stuk beter dan wetenschapper wezen. Vooral bij mijn huidige werkgever, waar ik samenwerk met een club figuren die me elke dag aan het lachen maakt. Mensen die me bloedserieus bij mijn bijnaam noemen waar de manager bij is, die grapjes maken waar een puber trots op zou zijn en die hun gezin belangrijker vinden dan hun werk. Die ook de ruimte krijgen om voor dat gezin te kiezen als het een tijd wat slechter gaat. Die als ze ’s avonds naar huis gaan, het werk op kantoor kunnen laten. Waar om 6 uur ’s avonds de parkeerplaats leeg is. Waar ik voor het eerst managers ‘inclusiviteit’ mede als criterium heb zien gebruiken bij het inhuren en salariëren van nieuw personeel. En dan niet dat halfbakken “We doen er ook één witte vrouw of niet-witte man bij WaNt DAn ZiJn wE DIvErs.” We presteren als team overigens extreem goed, dus nee, over kwaliteit zeuren hoeft niet.
De voorwaarden zijn bovendien fantastisch. Ik word beter betaald. Ik heb meer vakantiedagen. Ik werk grotendeels thuis. Ik heb dezelfde flexibiliteit qua werkinvulling als in de wetenschap. En de bonus: ik zit nooit meer achter mijn bureau te huilen.
De doelpalen verplaatsen
Hoewel het vinden van die nieuwe carrière een doel was, is het hebben ervan eenvoudig. Ik hoef niet meer te streven naar iets groters. Er zijn losse projecten, maar geen vaste stip meer op de horizon. Als ik een managerspositie zou willen, dan zou het anders zijn. Maar ik wil dat niet. (Al ben ik ooit gevraagd door een collega of ik niet zijn teamleider wilde worden. Zijn redenering: “Onze vorige manager was een vrouw. Zij was goed. Jij bent een vrouw. Dus jij kunt het ook vast goed.” Dat is pas positieve discriminatie.) Ik schaam me trouwens niet voor dat ‘gebrek aan ambitie’. Ik doe mijn werk uitstekend, ik ontwikkel me inhoudelijk en op emotioneel vlak en dat is voor mij voldoende.
Het grote verschil met wetenschapper zijn, is dat ik nu dus de doelpalen ergens anders neer moet zetten. Dat vinden veel wetenschappers die twijfelen over weggaan eng. Ik hoef niet meer te vechten om mijn positie te behouden of te verbeteren. Dat betekent zowel het wegvallen van een mogelijk doel, als een hoop rust. Aan technisch schrijvers is er meestal een licht tekort. Ik word voor het eerst in mijn leven benaderd door headhunters. Het maakt risico’s nemen, zoals minder dagen gaan werken, eenvoudig. Inhoudelijk is mijn werk niet gigantisch spannend. Daar moet je tegen kunnen. Het is wel afwisselend, gezellig en technisch uitdagend. Maar ik doe ’s avonds mijn laptop uit en ik heb ruimte in mijn hoofd voor meer.
Luxeprobleem
Toegegeven, het niet hebben van een Groot Streven binnen mijn werk heb ik lastig gevonden de afgelopen jaren. Het is een luxeprobleem van het beste soort. Ik heb geen stress van mijn werk, een dak boven mijn hoofd, voldoende geld voor basisbehoeften plus leuks, ik kan een auto rijden en heb veel vrije tijd. Ha! Wie gaat er dan klagen? Ik niet! Dus ik klaag heus niet. Ik zoek. Naar wie ik nog meer kan zijn. Wat ik nog meer kan doen. De ontevredenheid kwam voort uit een behoefte aan antwoorden, aan een oplossing. Ik wilde het als een Eureka!-moment. Corina, jij moet een … textielkunstenaar/body positivity activist/digital nomad/vul maar in worden!
Ik realiseer me nu, al typend, dat er geen Eureka!-moment hoeft te zijn. Dat ik het allemaal aan het uitproberen ben. Daarom schrijf ik dus deze blogposts, om tot die inzichten te komen. (Toch een Eureka!-momentje, maar dan anders.) Uit logeren gaan in pipowagens en trekhutten is een volmondig ja. ‘Normale’ breiworkshops geven, gezellig, maar niet wat ik zoek. Textielkunst maken, nee, helaas toch niet op dit moment, hoe graag ik het ook wil willen. Kleding maken, deels op de breimachine, dat dan weer wel. In de toekomst weer gaan daten? Ooit weer een camper? Absoluut. Activisme door kleding te maken? Workshops geven over wildbreien? Goh, dat zou best eens wat kunnen zijn. En zo leef ik vrolijk verder. Buiten de wetenschap. Met een hoop rust, creativiteit en vrijheid.