Op 10 juni 2022 was ik onderdeel van een groepstentoonstelling bij Textielfestival Weerribben. Ik exposeerde daar als onderdeel van kunstenaarscollectief Texplosion. Mijn doel was niet om mijn werk te laten zien. Ik wilde een experiment uitvoeren. Het eigenlijke werk is deze blogpost.
Ik had twee stukken op de tentoonstelling, Maak me stuk en Maak me beter. De focus ligt op de eerste. Ik begon met een idee: een kleine quilt in de vorm van een adventskalender. Met verborgen schilderijtjes, die je alleen uit de quilt kunt verwijderen door in de quilt te knippen. Ik wilde een schaar erbij leggen, en mensen vragen de schilderijtjes te bevrijden. Gaandeweg veranderde het idee. Uiteindelijk werd ik nieuwsgierig: wat gebeurt er als ik mensen vraag om in een werk te knippen? Gaan ze dat wel doen? Wat zegt dat over een persoon, over kunst, over de textielkunstliefhebber?
Met name de grenzen van de kunst spreken me aan. Avant-garde, performance. De kunst die de vraag stelt: wat is kunst? Hoe ver gaan we daar in? Denk aan het werk van Banksy dat zichzelf vernietigde na de verkoop. De poepblikken van Piero Manzoni, die aangekocht werden door musea, wetende dat ze waarschijnlijk zouden exploderen. Beiden leveren kritiek op de statische en hooghartige kunstwereld, die het op zijn beurt weer inlijft. Maar het ultieme kunststuk voor mij blijft Rythym 0 van Marina Abramović. Zes uur lang mocht het publiek in Napels met haar lichaam doen wat ze wilden, ze had 72 objecten bij zich gelegd, inclusief een pistool met een kogel erin. Het begon lief, met een kus. Uiteindelijk werd ze aangerand, er werd in haar gesneden. Een bezoeker zette het pistool tegen haar hoofd, met haar eigen vinger op de trekker. Toen onstond er een gevecht, een deel van de bezoekers accepteerde deze poging tot moord niet. Na zes uur liep ze weg, beschadigd, maar levend.
Mijn experiment was veel minder confronterend en gevaarlijk, maar volgde uiteindelijk een opvallend gelijksoortig traject. Ik had besloten dat het vanaf het moment van hangen niet meer mijn stuk was. Het was het stuk van het publiek. Ik wilde weten: zijn bezoekers bereid om het stuk anders te zien dan de rest van de stukken die wel voor de sier hangen? Durven ze het aan om het stuk kapot te maken, durven ze als individu die verantwoordelijkheid te nemen? Ook met het oog op het milieu: iedereen, ook ik, werkt mee aan het stukmaken van het milieu zoals we dat kennen. Maar de verantwoordelijkheid nemen hoeven we niet direct. Als individu heb je het idee dat je niet ‘echt’ eindverantwoordelijk bent. Als je rechtstreeks gaat knippen in een tentoongesteld werk, dan moet je dat wel.
Dag 1 was de vrijdag. Ik was er in de ochtend zelf bij. Het stuk hing binnen, in een onopvallende hoek. Ik legde het uit aan een paar bezoekers, maar ze wilden niet knippen. “Dat is toch zonde!,” werd regelmatig gezegd. Als ik ze expliciet vroeg, zeiden sommigen: “Ik voel de behoefte niet.” Een andere bezoeker zei: “Je moet het op een betere plek hangen, dit nodigt niet uit.” En dat deed ik dus. Toen hing het stuk buiten, niet meer ‘in’ de tentoonstelling. En het werd gemakkelijker om mensen over te halen. Toch bleef het klein. De bezoekers reageerde ongelovig, durfden niet goed. Ik ving een gesprek op:
A: “Maak me stuk. Je mag dit stuk maken”.
B: “Nee, dat kan niet de bedoeling zijn.”
A: “Maar er hangt zelfs een schaar bij?”
B: <iets onverstaanbaars, wil naar binnen lopen>
Vlak voordat A haar volgt, roep ik dat het echt mag. Dat ik het zelfs wil. Ze knipt nog niet, gaat naar binnen, maar bij buitenkomst waagt ze het er toch op. Dit gebeurt vaker. Het moet even sudderen. Na een tijdje werd het duidelijk dat er schilderijtjes achter zaten, mooi in vierkantjes genaaid. Dat maakte het leuker, mensen knipten de schilderijtjes vrij. Aan het einde van de dag zag het er zo uit.
Stuk was het echter nog niet. De rechthoek was intact. Gelukkig waren mijn collega’s van Texplosion enthousiast over het idee en wisten het goed te verkopen op dag 2. “Het mag, de kunstenares wil het graag!” De bezoeker: “Is ze hier? Want als ik dat doe, dan wil ik haar in de ogen kijken!” Toen ik net na de lunch aankwam, had kunstenares Erna van Sambeek er net een flinke verticale knip in gezet en ze was niet de eerste. Ze moedigde me aan bezoekers te interviewen, vragen te stellen. Dat deed ik die middag. Het leverde waardevolle inzichten op. Het tweede werk werd belangrijker. Dat heette ‘Maak me beter’ en nodigde uit toe te voegen. Een bezoeker knipte een stuk van ‘Stuk’ af en knoopte het aan ‘Beter’ en riep: “Nu heet het Symbiose!”
Plezier werd groter, mensen vertelden dat ze zin hadden om aan losse draadjes te trekken. Dat het zo bevredigend is breiwerk los te trekken. Dat het lekker voelt om door breiwerk heen te knippen. De interactie met mij en het werk werd groter. Omdat de lol groter werd, werd ik zelf enthousiaster in de ‘verkoop’ van het slopen.
Ik: “U mag een schilderij meenemen als u wilt?”
Bezoeker: “Dan doe ik dat!”
Een paar werden meegenomen als souvenir. Een vrouw zei: “Zij (wijst naar een kadertje met een getekend vrouwengezicht erin) spreekt me aan, haar neem ik mee.” En toen voelde ik een steek. Dat was ook een van mijn favorieten. Ik werd even bezitterig, wilde zeggen dat het toch niet mocht. Maar ik onderdrukte het gevoel en liet haar blij het schilderijtje meenemen. Had ik het stuk echt losgelaten? De schilderijtjes waren wel mooi, die had ik in vier series van drie gemaakt. Ik denk niet dat iemand dat opgemerkt heeft. Het waren ‘gevonden’ afbeeldingen uit een tijdschrift. Eentje belandde in ‘Beter’. Een ander werd een ketting die om de nek van een echtgenoot gehangen werd (zie foto boven). Het laatste schilderijtje werd meegenomen door Antoinetty. Met haar had ik een mooi gesprek over kunst en bezit. Ik zei: “Ga je gang, ik meen het. Het is niet meer mijn stuk nu.” Zij werd geïnspireerd door mijn vermogen om los te laten. Ze nam een stuk mee en verwerkte het nog die avond in een van haar eigen werken (zie boven). Zo werd het stukmaken omgevormd naar een nieuw begin.
Toch bleef er de neiging het stuk zo heel mogelijk te houden. Meerdere mensen zeiden in diverse stadia van het stukmaken dat ze niets gingen doen, want het was al “stuk genoeg”. “Het is goed zo”. Een man zei: “Het is goed zo. Je ziet de textuur nog en alle elementen.” Een vrouw riep: “Het is al stuk! Dan gaat het kapot. Kapot is wat anders dan stuk!” Ik schrapte ‘stuk’ door op het naamkaartje en schreef er ‘kapot’ bij. Nee, ze ging niks doen. Het was al “stuk genoeg”. Een man wilde ook niet. Hij formuleerde het als volgt: “Dat noemen we vertestueren van het gerei. Dat is Achterhoeks.”
Een ander terugkerende opmerking: “Maar je moet morgen (en overmorgen) ook nog!” Het lijkt mij dat bezoekers hun angst om een tentoonstellingsstuk kapot te maken rationaliseren. Want op dag 3 is er nauwelijks meer iets gebeurd. Het maakte overigens verschil wie het stuk uitlegde. Bezoekers moesten bijna allemaal aangespoord worden om het stuk te maken. Ik heb zelfs op zaterdag nog de hoop uitgesproken dat iemand het van de muur zou trekken en erop zou gaan stampen of het in brand zou steken. Maar dat nam niemand aan.
Een bezoeker was een uitzondering. Zij vond het onzin. Waarom zou ik iets maken om het dan kapot te laten maken? Dat was toch bovendien slecht voor het milieu? Ik vroeg haar of ik het dan altijd moest bewaren. Dat vond ze ook niet nodig. Maar durfde ze te knippen? “Ja, natuurlijk durf ik dat!” Ze neemt een paar bruuske passen naar het werk toe en zet er een flinke, vlugge knip in. “Zo,” zegt ze tevreden. Geen enkele aarzeling. Verder reageerde haast niemand zo. Iedereen was voorzichtig, aarzelend, koos zorgvuldig hoe er geknipt werd. Moest er wat af?
Een kunstenaarsduo dat ook tentoonstelde op het festival wilde het pas knippen nadat ze het van de achterkant gezien had. Het linnen nodigde meer uit tot knippen dan het breiwerk. Een van hen knipte het helemaal doormidden. Ik was heel tevreden. Een minuut later knoopte ze de delen weer aan elkaar met twee losse draadjes. Het moest blijkbaar een geheel blijven. Maar de vorm was eindelijk helemaal anders. Intussen was de onderste helft er al afgeknipt. De symmetrie werd altijd opnieuw teruggevonden, die zochten de knippers en slopers op. Uiteindelijk is dat de vorm gebleven. Een soort V, met ongeveer de helft van de schilderijtjes nog in het stuk achtergebleven. Geen volledige verwoesting. Dat doet denken aan Abramovic, die Rhythm 0 overleefde – hoewel ze bereid was te sterven. Het raakte beschadigd, eindigde minder compleet, maar bleef herkenbaar, aanwezig. Niemand heeft het stuk in zijn geheel meegenomen.
Tot slot
Voor mij was het een geslaagd experiment. Als groep waren de bezoekers bereid om een deel van het werk kapot te maken – na toestemming plus aansporing. Als het iets nieuws of moois opleverde (in de vorm van een souvenir bijvoorbeeld), dan werd het gemakkelijker. De symmetrie werd altijd terug opgezocht. De keus om niet stuk te maken werd gerationaliseerd. De neiging was absoluut om te kijken en niet deel te nemen. Al werd het genot van het stukmaken ook meermaals benoemd, wellicht aangespoord door mijn enthousiasme. Over het algeheel echter blijken mensen niet van zin om te slopen, om los te gaan. Of dat conventies zijn, de persoonlijkheid van de textielkunstliefhebber, beide, iets anders, dat kan ik niet zeggen. Dat zal ik verder moeten onderzoeken.
Daarnaast bleek dat ik de rol van de aanwezigheid van de kunstenaar had onderschat. Ik vraag me af of er iets gebeurd zou zijn als ik en mijn collega’s niet hadden aangespoord tot uitvoering van het verzoek. Ik vermoed vrij weinig. Het was zeker niet zo ver gegaan als nu. De context was dat van een ‘gewone’ tentoonstelling, met stukken waar je naar hoorde te kijken – al mocht je bij ons ook een paar stukken aanraken. In andere ruimtes werd expliciet gevraagd de werken niet aan te raken, omdat het zo natuurlijk lijkt om dat wel te doen. Textiel nodigt uit tot aanraken. Textiel is tactiel. Maar aanraking is vriendelijk, liefkozend en levert geen zichtbare verschillen op. Ik vroeg om doorknippen, verwringen, veranderen. Dat ging te ver voor deze doelgroep.
Toch kreeg ik reacties waarop ik hoopte. Het werd uitdagend gevonden. Het werd ook onzin gevonden, geen echte kunst. En alles er tussenin. En ik denk dat dat is wat mijn kunst hoort te doen, zowel positieve als negatieve reacties oproepen, vragen oproepen. Mensen uitdagen na te denken over wat zijzelf bereid zijn te doen. En nu op naar de volgende stap.