De laatste dag van 2018. Tijd om terug te kijken op een heel druk, gek, slopend, bijzonder, geweldig, overweldigend jaar. Ik ben moe. Niet het type moe van ‘twee nachtjes slapen en het gaat weer’, maar van ‘dit kan zo niet langer en ik moet iets veranderen’. Dit gaat over mij, en tegelijkertijd over meer. Dit is deel 1 van een tweeluik over de academische wereld, de cultuur en het effect dat dat heeft op haar werknemers. De gezichten achter de duizenden demonstranten die op 14 december naar Den Haag trokken vanuit het hele land. Deel 2 gaat over andere wetenschappers, die op hun eigen manier hetzelfde gevecht voeren — of voerden en verloren hebben. Dit is mijn verhaal.
Eerst de leuke dingen
Het afgelopen jaar promoveerde ik. Dat was een feest. Na die jaren hard werk — en onder hard werk reken ik ook het krijgen en opvoeden van een kind — lukte het me. Ik werd dr. Corina Koolen. Overigens mede dankzij mijn toenmalige promotor, professor Karina van Dalen-Oskam, die me een contract bezorgde aan het Huygens, nadat mijn contract aan de UvA afliep. Ik ontving van mijn commissie lof waar ik verlegen van werd (‘exemplarisch’, ‘page-turner’). Tijdens en na mijn promotie kwam een hoop drukte, want ik kreeg nationale aandacht. Dat wordt met een lelijk woord ‘valorisatie’ genoemd in de academische wereld en behalve dat het goed is voor je ego, kun je het dus ook fijn op je CV zetten. Mijn persoonlijke favorieten waren de expert-visie die ik mocht geven bij Nieuwsuur en het grote interview in Opzij. Toen moest het chocolaatje op de slagroomtaart nog komen: in 2019 gaat HarperCollins Holland een publieksversie van mijn boek uitgeven. Daar heb ik zin in, gecontracteerd worden door een uitgever om iets te mogen schrijven is toch heus een kinderdroom.
Ook academisch gezien werd het na mijn promotie drukker, ik werd voor lezingen gevraagd, voor reviews, andere onderzoekers zochten me op voor samenwerking. Ik ben een consortium van Nederlandse en Vlaamse onderzoekers aan het oprichten die zich bezig houden met gender en kwantitatief onderzoek (wel vanaf nu met het oog op meer dan alleen gender). Eén artikel van mij met oud-collega Andreas van Cranenburgh werd in een uitstekend tijdschrift gepubliceerd en een tweede geaccepteerd-met-wijzigingen. Ik mocht naar México-stad om mijn onderzoek te presenteren. Twee van mijn studenten, Esther van Batenburg en Noa Visser, deden mooi onderzoek en blijven met me samenwerken, omdat we samen zulke gave dingen doen. Mocht je nieuwsgierig zijn naar die gave dingen: Esther onderzoekt hoe het zit met mannelijkheid in Nederlandse romans, specifiek vaderschap. En ze werkt mee aan mijn empirsche onderzoek: kun je nu de precieze plek pinpointen waar de vrouwelijke auteur blijft hangen? (We hebben het antwoord bijna!) Noa stelde zich de vraag: kun je gender analyseren met een computer die meer recht doet aan gender in de echte wereld, dus niet alleen man/vrouw? Heel spannend vind ik die projecten. Het was dus een goed jaar, carrière-technisch gezien, zou je denken.
Dan de lastige kanten
Nu is het zo dat het met de academische wereld slecht gaat. Professor Rens Bod, mijn andere voormalig promotor, zette WO in Actie op, dat 14 december met duizenden mensen demonstreerde tegen de bezuinigingen op de wetenschap. Waarvan de NOS het overigens pas nieuws vond toen Twitter zich boos maakte dat het werd genegeerd. Zeker in mijn hoek, de geesteswetenschappen, wordt de geldkraan steeds verder dichtgedraaid. Dit betekent dat uiteindelijk elke onderzoeker in feite steeds haar/zijn eigen salaris opnieuw bij elkaar moet bedelen bij NWO, de wetenschappelijke subsidieverstrekker van Nederland. Ook onderzoekers die al tientallen jaren meegaan en allang hun sporen verdiend hebben, moeten dit. Zij hebben een vast contract, maar vissen noodgedwongen om dezelfde zak met geld als jonge onderzoekers wiens carrière letterlijk van die subsidies afhangt. Dat probleem staat nog los van het feit dat honderden uren die aan onderzoek besteed hadden kunnen worden, gestopt worden in het schrijven van voorstellen om geld te vragen voor dat onderzoek. Omdat er zo veel mensen geld nodig hebben en er zo weinig is, kreeg NWO te veel aanvragen de afgelopen jaren. Hun semi-nieuwe strategie: alleen Excellente Onderzoekers krijgen nog geld.
Dat klinkt niet zo erg, misschien. We willen toch alleen uitstekend onderzoek? Zeker aangezien het door de overheid gesubsidieerd wordt. Maar hier komt het: de maatstaf voor excellentie in de academische wereld is een man zonder jonge kinderen die zijn ‘echte’ werk in het weekend doet, zoals Marc van Oostendorp.* Vele publicaties in gerenommeerde, liefst Amerikaanse, tijdschriften, buitenlandbezoeken, lezingen waar je voor gevraagd wordt, commissies, reviews, etc. Mijn CV, zoals mijn directeur pas droogjes opmerkte, is niet excellent. Ik heb een book deal, een lijst met publicaties, waaronder enkele in die gerenommeerde tijdschriften, een groot netwerk in mijn veld, word gevraagd voor lezingen, kreeg nationale aandacht voor mijn proefschrift, maar ik ben niet excellent, want het had nog meer moeten zijn.
Mijn promovendus-collega in het Riddle-project die geen kind tijdens zijn promotie heeft gekregen, heeft meerdere publicaties in bekende academische journals en niet maar één, zoals ik. En die heeft een postdoc in het buitenland gedaan en dat kon ik niet, door dat jonge gezin. Kortom, eigen schuld dus, had ik me maar niet moeten voortplanten. (Voor degenen die willen roepen dat naar het buitenland gaan best kan met een jong gezin: om allerlei redenen die heel erg privé zijn, kan dat met mijn gezin niet. Geloof me, als ik een manier had gevonden om die meerjarige postdoc aan Stanford University aan te nemen die me op een presenteerblaadje aangeboden werd, dan had ik het echt wel gedaan. Niet dat ik nu per se geloof dat ik excellent word van naar Stanford gaan, maar omdat de mensen die mij geld zouden kunnen geven dat geloven.)
En dus
Dus, daar zit ik nu. Met mijn gezin. En mijn niet-excellente CV. Let wel: ik ben geen uitzondering. Op mijn oproep op Twitter om soortgelijke verhalen had ik binnen no-time een tiental reacties van mensen die hun verhaal aan mij willen doen — dat wordt deel 2 van deze tweeluik.** Ik praat al langer met jonge onderzoekers die in dezelfde situatie zitten. Lecturers die van contractje naar contractje lopen. Assistant-professors die na jaren van hard werk toch ineens tegen het eind van hun carrière zitten aan te kijken. Meerdere vrienden van mij zijn er direct na hun promotie uitgestapt omdat ze het niet zagen zitten, die extreme stress. Dit is dus geen klacht dat ik in mijn uppie zo zielig ben. Zo werkt de academische wereld nu. Maar ik moet wel in mijn uppie beslissen wat ik met mijn leven wil. Want het gaat wel om mijn leven, mijn carrière, waar ik de afgelopen jaren hard aan gewerkt heb. Ik ben degene tegen wie haar directeur een week of wat geleden tussen neus en lippen door opmerkte: “Je CV is niet goed genoeg om je zo een baan aan te bieden.” Het is allemaal heel begrijpelijk vanuit academisch-technisch oogpunt, maar na een jaar van keihard werken aan dit instituut, tot het randje van een burnout, heb ik daar wel een een potje om gejankt, kan ik je eerlijk zeggen.
Nu kan ik twee dingen doen. Eén: wachten. Hopen dat wat ik doe toch goed genoeg of bijzonder genoeg is om gezien te worden, om een baan aangeboden te krijgen, zodat ik weer een paar jaar vooruit kan. Intussen strategischer werken. Niet meer vanuit nieuwsgierigheid en mijn vragen, maar nadenken over hoe ik mijn oude onderwerp nét dat tandje kan veranderen zodat ik er een extra publicatie uit kan slepen. Publiceren in tijdschriften van grote uitgevers, ook al melken die de wetenschap uit. Zorgen dat ik een paar maanden naar het buitenland kan, ook al ben ik met Nederlandse teksten bezig, en betekent dat er grote persoonlijke offers gemaakt moeten worden door mij en mijn gezin. Of gewoon alles negeren, helemaal mijn eigen gang gaan, alles op mijn manier doen. En dan maanden onder grote stress aan een voorstel werken en duimen dat de NWO-reviewers me niet binnen vijf minuten afserveren op gebrek aan publicaties/buitenlandervaring/wat het ook is waar ze je op af denken te kunnen schrijven als ze je voorstel eigenlijk niet zo leuk vinden. Met andere woorden: mezelf nog een aantal jaar in de tombola van de wetenschap gooien en blijven hopen, mijn adem blijven inhouden. Op elk moment kan het namelijk voorbij zijn.
Optie twee is stoppen. Er is geen middenweg in de wetenschap. Voor jou tientallen anderen. De academische wereld is ingericht op de mensen die onderzoek in hun vrije tijd doen, omdat de andere taken (zoals lesgeven!) hun werkweek opeten. Een van mijn collega’s heeft de Kerst doorgewerkt met een internationale bezoeker. “Hoezo Kerst vieren, wanneer moet ik dan mijn onderzoek doen?,” zei deze professor. Deze mensen zijn Excellente Onderzoekers. Ik vind eerlijk gezegd dat we dit van niemand mogen vragen, ook niet van de mensen die dit zogenaamd vrijwillig doen. De meesten doen dit namelijk niet vrijwillig, maar om het hoofd boven water te houden.
Toch heb ik geluk
En het gekke is, ik kan niet boos zijn, ik ben al een van de uitverkorenen. Een van de lucky few. Ik heb immers geluk dat ik dit werk kan doen, hoe veel mensen stranden al niet vóór de promotieplek? Hoeveel mensen kunnen zeggen dat ze nationale aandacht kregen voor hun proefschrift? Dat ze meteen een postdoc-positie aangeboden kregen? Sterker: hoeveel mensen kunnen zeggen dat ze blij zijn met hun werk? Voor de meeste mensen is werk ploeteren, geld binnenhalen om het huis te betalen, de kinderen te voederen. Dat klopt. Zo was dat voor mijn ouders, ik heb gezien hoe dat een persoon sloopt, fysiek en psychisch. Dus ik reken me ook gelukkig. Ik heb al een andere carrière gehad, ik ben met reden opnieuw begonnen. Dit werk is niet perfect, maar dit is voor mij wel de beste baan die ik ooit had. Onderzoek kunnen doen, puzzelen op vragen waar nog geen antwoord op is. Me samen met andere nerds storten op complexe problemen en dan met oplossingen komen. Enthousiast zijn, vertellen over dingen waar ik zo bezield over ben. Vanwege die bevlogenheid vergeleek mijn uitgever me met Ionica Smeets, een grote eer. Ik probeer heel hard om met wetenschap onze wereld nét dat stukje mooier te maken en ik merk dat het effect heeft, hoe klein soms ook. Daarom gaat het nu juist zo’n pijn doen. Dat moment waarop ik besluit dat mijn gezondheid en mijn gezin vóór moeten gaan op het werk waar ik van hou. Het is niet meer ver weg.
Postscript
Als een soort van postscript, voor de oplettende lezer. Ik heb het niet gehad over de vooroordelen tegen vrouwen, niet-witte mensen, mensen met beperkingen, etc. die door de instandhouding van dit systeem de allerminste kansen hebben, die het er het allerbekaaist vanaf komen. Dat heb ik er expres uitgelaten, omdat ik me dan uiteindelijk moet gaan verdedigen over zaken die al ettelijke keren wetenschappelijk bewezen zijn, terwijl ik wil dat we het gaan hebben over het systeem dat anders moet. Ik heb minder kansen dan een witte man. Een zwarte vrouw heeft nog véél minder kansen dan ik. Zo werkt het. En met échte kwaliteit heeft dat weinig te maken, ik hoop dat ik dat met deze post heb kunnen laten zien, zonder het expliciet te benoemen.
(Edit: Weet je wat ik me nu pas realiseer? Hoe absurd het is: Stanford wilde mij zo graag hebben dat ze me zonder sollicitatie een meerjarig contract aanboden. Vervolgens zegt een KNAW-instituut dat ik daarvoor niet goed genoeg ben. Als dat niet bewijst hoe arbitrair het systeem is…)
* Marc wees me erop dat dit suggereert dat ik iets weet van zijn privé-leven. Dat doe ik niet. Een correctere omschrijving zou zijn: “zoals Marc van Oostendorp omschreef in zijn blog op Neerlandistiek.nl.”
** Een echt deel 2 is er nooit gekomen. Ik heb een poging gewaagd tijdens mijn burn-out, maar dat werd een onsamenhangend, onduidelijk stuk.